Blog
Geplaatst op donderdag 16 december 2021 @ 13:19 door Calamandja , 697 keer bekeken
Dit weekend begint in het Leidse Rijksmuseum van Oudheden een expositie over de Romeinse keizer Domitianus, die in 81 n.Chr. onverwacht aan de macht kwam en vijftien jaar later werd vermoord. Tijdens zijn regering is het evangelie van Matteüs geschreven, dat op verschillende plaatsen verwijst naar repressie van het beginnende christendom en een rivaliteit veronderstelt met andere joodse groepen.
Dat is geen toeval. Domitianus’ heerschappij markeert het scheiden der wegen (the parting of ways) van christendom en rabbijns jodendom. Een misleidende naam overigens, aangezien er ook veel is geweest dat de twee bleef verbinden. Het valt echter niet te ontkennen dat eind eerste eeuw het Joodse volk transformeerde in twee gescheiden religies. Enerzijds waren er Joden die het leiderschap aanvaardden van in Yavne opgeleide rabbijnen, die (onder meer) de farizese traditie voorzetten; anderzijds waren er volgers van een christelijk leiderschap, waarvan het karakter niet helemaal duidelijk is. Over de Twaalf horen we niets meer en de apostelen waren zo niet dood dan toch oud en der dagen zat.
In elk geval: nu de tempel in Jeruzalem de Joden niet langer verenigde, resteerden twee rivaliserende groepen. Hun wedijver vormt de achtergrond waartegen de evangeliën zijn geschreven. Matteüs 23 is bijvoorbeeld opvallend negatief over de farizeeën en het Johannes-evangelie lijkt geschreven na een pijnlijke breuk met een joodse gemeenschap.
Wat extra scherpte gaf aan de rivaliteit, was de Fiscus Judaicus. Joden hadden eeuwenlang een tempelbelasting betaald die de Romeinse overheid, nu de joodse tempel er niet langer was, gebruikte voor haar eigen doelen. Aanvankelijk was de opbrengst geoormerkt voor de herbouw van de Jupitertempel op het Capitool, die enkele maanden vóór het heiligdom in Jeruzalem was afgebrand. Je zou kunnen zeggen dat de belasting een manier was om de Joden te dwingen tot aanvaarding van de staatscultus. Een gedwongen vorm van integratie dus. Dit, én een tekort op de rijksbegroting dat was veroorzaakt door aanhoudende oorlogvoering aan de Rijn en Beneden-Donau, verklaart waarom keizer Domitianus ook na de voltooiing van de tempel de belasting handhaafde. Ze bestond mogelijk tot in de vierde eeuw.
Domitianus paste de regels met buitengewone hardheid toe. Domitianus’ biograaf Suetonius schrijft:
“De belasting voor Joden werd geïnd met nietsontziende striktheid, meer dan andere belastingen. Iedereen werd ervoor opgegeven die leefde als Jood, al dan niet volgens eigen verklaring, of die zijn oorsprong verheimelijkte om de aan dat volk opgelegde heffingen niet te hoeven betalen. Als jongeman heb ik zelf een keer meegemaakt, herinner ik me, hoe een oude man van negentig werd onderzocht door een procurator met een uitgebreide adviesraad, om te zien of hij besneden was.”
Vertaling is afkomstig uit Wreed en pervers, een boek van Vincent Hunink en Olivier Hekster met daarin Suetonius’ en Cassius Dio’s beschrijvingen van Domitianus’ regeringsjaren.
Suetonius noemt twee groepen die in het vizier kwamen van de Romeinse rechter. Om te beginnen Joden die hun oorsprong verheimelijkten: mensen dus die waren geboren als Joden maar andere goden waren gaan vereren. Domitianus vond dat ze evengoed de Fiscus Judaicus moesten betalen en strafte ze met inbeslagname van hun goederen. Dit kunnen gewone afvalligen zijn geweest maar hierbij behoorden ook de christenen-uit-het-jodendom.
“De ‘Fiscus Judaicus’ functioneerde onbedoeld als betaling om monotheïst te mogen zijn.”
De andere groep betreft degenen die leefden als Joden. Proselieten dus. Het is niet helemaal duidelijk wat hier problematisch aan is, maar Domitianus, die zichzelf aanduidde als heer en god (dominus et deus) kan aanvaarding van het jodendom hebben uitgelegd als een truc om hem niet te hoeven vereren. Overigens hoeven we hem niet zoiets in de schoenen te schuiven zolang geldgebrek voldoende verklaart. Hoe dit ook zij: ze moesten betalen.
Deze groep valt onder meer te identificeren als de zogeheten godvrezenden en de christenen-uit-het-heidendom. En er waren aangevers die degenen die leefden als Joden rapporteerden bij de autoriteiten. Blijkbaar groeide dit uit tot een exces, want toen Domitianus was vermoord en vervangen door Nerva, was de hervorming van de Fiscus Judaicus een van zijn eerste regeringsdaden.
De Fiscus Judaicus had voor diverse groepen dus verschillende gevolgen. Voor degenen die het rabbijnse leiderschap aanvaardden, bleef de zaak als vanouds. Min of meer dan. Ze betaalden dezelfde belasting als altijd, al kwam die nu ergens anders uit. Die vernedering was nieuw. Joden bleven echter vrijgesteld van de keizercultus. De Fiscus Judaicus functioneerde dus onbedoeld als betaling om monotheïst te mogen zijn.
Voor volgelingen van Jezus lag het anders. Kwamen ze uit een Joodse familie, dan riskeerden ze inbeslagname van hun goederen als ze zich voor de belastinginspecteur niet langer identificeerden als Joods. Kwamen ze uit een niet-Joodse familie, dan beschouwde Domitianus hen niet alleen als belastingontduikers maar wellicht ook als opstandelingen. Ze weigerden immers te offeren aan de keizer, wat gold als serieus vergrijp.
Of we Domitianus’ beleid moeten typeren als jodenvervolging, als christenvervolging of als strenge wetshandhaving, is een kwestie van definitie. Ikzelf neig er altijd toe om voor de eerste eeuwen niet al te snel te spreken van vervolging, maar in dit geval is er sprake van beleid waarvan je op z’n minst kunt zeggen dat het erop was gericht bepaalde godsdienstige opvattingen te belemmeren, dat dit beleid vermoedelijk imperium-wijd werd uitgevoerd (zij het met de in de Romeinse wereld gebruikelijke lokale variaties) en dat er een zekere strengheid was. We moeten een en ander zeker niet bagatelliseren. Er was sprake van iets dat we institutioneel antimonotheïsme zouden kunnen noemen en het bracht mensen in levensgevaar.
Het punt is dat de synagogen tijdens Domitianus redenen hadden zich te distantiëren van al wie Jezus zag als messias. Degenen die betaalden om monotheïst te zijn en die in deze jaren begonnen het gezag van de rabbijnen uit Yavne te aanvaarden, konden op zich vermoedelijk wel vrede hebben met geloofsgenoten met een afwijkende mening. Het jodendom kende vanouds veel variatie. De synagoge-oudsten wilden echter niet meegesleept worden nu de overheid de volgelingen aanpakte van een terdoodveroordeelde crimineel. Afgaand op de Talmoed (Berakhot 28b-29a) is in deze tijd de Birkat ha-Minim geformuleerd, de sarcastisch “zegening van de ketters” genoemde vervloeking van sektariërs. Lees: christenen.
Over deze materie bestaat discussie, zoals over alle aspecten van het scheiden der wegen. Het is echter duidelijk dat Domitianus’ harde beleid de afstand vergrootte tussen de eerste christelijke groepen en de joodse groepen. Dit is de achtergrond van de woorden van Mattheüs’ Jezus:
“Gelukkig zijn jullie wanneer ze je omwille van mij uitschelden, vervolgen en van allerlei kwaad betichten”.
Doordat Domitianus de scheiding van wegen afdwong, is hij een van de voor ons relevantste Romeinse keizers. Er zijn immers maar weinig keizerlijke beleidsdaden die na ruim negentien eeuwen nog steeds gevolgen hebben. Er is immers (en dat is vrij uniek) sprake van een documenteerbare institutionalisering.
Over keizer Domitianus begint op 17 december tot 22 mei 2022 een expositie in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden.
Deze materie is behandeld in twee recente Nederlandse proefschriften, namelijk Marius Heemstra’s Fiscus Judaicus (2011) en Renske Janssens Religio illicita (2020).
Bron: historiek.net ~ Jona Lendering
Historicus, webmaster van Livius.org en docent bij Livius Onderwijs. Hij publiceerde verschillende boeken. Zie ook: mainzerbeobachter.com en grondslagen.net
Je moet ingelogd zijn om een reactie te mogen plaatsen. Klik hier om in te loggen.
Reacties
Er zijn nog geen reacties geplaatst.