Blog
Geplaatst op vrijdag 15 mei 2015 @ 01:43 door Calamandja , 1653 keer bekeken
Afgelopen zaterdag publiceerde De Gelderlander, die zo aandacht besteedde aan de Romeinenweek, een interview dat Vincent Hunink en ik gaven over de Germanen en over hoe de Romeinse auteur Tacitus die woestelingen zag. Eén van de reacties kwam van iemand die mailde dat hij het zo leuk vond dat er weer eens wat werd gedaan met Nederland in de Romeinse tijd, met de Bataven en de Germanen.
Ik vroeg mijn correspondent – vriendelijker dan ik het hier samenvat – of hij niet wist dat er momenteel van alles wordt gedaan met Nederland in de Romeinse tijd, dat musea het publiek steeds beter bereiken, dat elk weekend vrijwilligers uitleg geven en dat de overheid het Nederlandse deel van de limes tot werelderfgoed wil maken. Hij schreef, zo merkte ik op, nog wel tijdens de Romeinenweek, terwijl er meer dan vierhonderd activiteiten in het land plaatsvonden. De man antwoordde me dat hij het bij nader inzien eigenlijk wel wist, maar dat het niet ging om wat hij met het tijdvak associeerde. Die woorden illustreren een verdraaid ernstig probleem.
“Claudius Civilis”, leider van de opstand der “Batavieren” (Amsterdam)
Ooit was het antieke verleden van Nederland duidelijk. “We”, dat waren de Germanen, de oorspronkelijke bewoners van de Lage Landen. Later waren de Romeinen gekomen, die ons weliswaar hadden onderworpen, maar die we uiteindelijk hadden verdreven. Zelfs in de tijd waarin “ze” het land bezet hadden gehouden, hadden ze moeite gehad ons onder de duim te houden. Dat werd wel bewezen door de Bataafse Opstand. Dit aloude Nederlandse geschiedbeeld ging terug op de Tachtigjarige Oorlog: de opstand van de Bataven – of “Batavieren”, zoals men ze toen noemde – was als het ware een generale repetitie geweest voor de opstand tegen Filips II.
Het idee dat de inheemse bevolking van de Lage Landen weliswaar was verslagen maar nooit onderworpen, is echter onzin. De archeologie heeft getoond dat de romanisering meer is geweest dan een oppervlakkig laagje. De generaliseringen over “de” Germanen ten noorden van de Rijn zijn ook niet langer vanzelfsprekend. Het traditionele geschiedbeeld is onhoudbaar gebleken en het is begrijpelijk dat tegenwoordig andere zaken centraal staan.
De limes dus. Het is min of meer officieel vastgelegd: de limes is een van de vijftig vensters in de Nederlandse geschiedeniscanon. Sinds ze dit zegel van goedkeuring heeft gekregen, wordt onderzocht of de Nederlandse sectie van de Romeinse Rijksgrens op de werelderfgoedlijst kan worden geplaatst. IJs en weder dienende & ambtelijke molens malende wordt in 2019 over die aanvraag beslist. De limes is hip.
De limes in het Nederlandse rivierengebied
Misschien iets té hip. Het is namelijk nogal een ommezwaai. Dat werd bij de opening van de Romeinenweek van 2014 mooi verwoord door Paul van der Heijden. Keken we vroeger als het ware “van het vrije Germaanse noorden naar het bezette Romeinse zuiden”, nu kijken we “vanuit het Romeinse zuiden”. Een begrijpelijke perspectiefwisseling, maar zoals mijn correspondent aangeeft is ze niet voldoende bekend. Hij is ook niet de enige die er moeite mee heeft: ik verzorg wel eens lezingen over de Lage Landen in de Oudheid en er is altijd wel iemand die vraagt naar de Batavieren. Wat ik me afvraag: is dit een kwestie van “het komt nog wel”, of zal de limes voor een deel van de Nederlanders een Fremdkörper blijven?
Er is echter niet alleen sprake van een perspectiefwisseling binnen de vaderlandse geschiedenis, er is daarnaast sprake van een afnemend belang van dat vaderlandse verleden. Grensoverschrijdende projecten komen namelijk, naast de gebruikelijke financiering, in aanmerking voor internationale subsidies en hebben zo een streepje voor. Zelfs zonder subsidie zijn grensoverschrijdende projecten meer sexy dan regionale. Als ik mag citeren uit eigen werk:
De limes zou nooit zo populair zijn geworden als het nationalisme van weleer geen plaats zou hebben gemaakt voor Europese samenwerking – de limes loopt door zestien landen, waarvan de helft in Europa. De invloed van de Europese eenwording is op meer punten aan te wijzen. Zo krijgen in Nederland Romeinse scheepswrakken vrij veel aandacht, terwijl de wrakken uit de IJsselmeerpolders, die tonen hoe de scheepstypen ontstonden waardoor Holland in de zeventiende eeuw de wereldzeeën beheerste, er wat bekaaid vanaf komen.
Een traditioneel, Nederlandse verleden maakt dus plaats voor een Europees verleden en dat is een politieke keuze. Nu speelt de politiek wel meer een rol, maar in een wereld waarin wetenschap steeds vaker “ook maar een mening” is, en waarin iemand met wat halfbegrepen noties uit de wetenschapsleer affaires als de Nijmeegse aquaductenkwestie van vorig jaar kan ontketenen, is de politieke lading van de limes-samenwerking de achilleshiel van Romeins Nederland. Er hoeft maar iemand te roepen dat dit niet onze eigen geschiedenis is maar een oikofobe politieke ideologie, en de rapen zijn gaar.
Een derde kwestie werd op de Romeinenmeeting in 2012 genoemd door Evert van Ginkel: de Germanen worden tegenwoordig niet langer in hun eigen recht gepresenteerd. Ze zijn doorgaans figuranten op een bühne waarop de Romeinen de protagonisten zijn. In de canon ontbreken de Germanen zelfs. Dat zal ermee te maken hebben dat “de” Germaan nog minder bestaat dan “de” Romein, maar niemand zegt dat in de voorlichting zo’n puzzel niet centraal mag staan.
Een volgend probleem is dat de limes geen nationaal Romeins verleden is, hoewel haar plek in de nationale geschiedeniscanon dat suggereert. DeStichting Romeinse Limes Nederland, die ernaar streeft meer publieke aandacht te creëren voor de limes, wordt gefinancierd door slechts drie provincies en beperkt haar activiteiten dan ook tot Gelderland, Utrecht en Zuid-Holland. Belangrijke limesforten, zoals de zeldzame vlootbasis bij Velsen en het opvallend zwaar versterkte kasteel vanAardenburg, krijgen daardoor weinig aandacht: ze liggen immers in Noord-Holland en Zeeland.
De stichting maakt deze keuze om begrijpelijke bestuurlijke redenen. Het betekent echter dat de inhoud van de wetenschapsvoorlichting niet correspondeert met het te beschrijven onderwerp, maar afhankelijk is gemaakt van toevallige ambtelijke constellaties en historisch gegroeide provinciegrenzen. Als burgers mogen we beter verwachten. De vakterm is “objectadequaat”.
De Romeinse vlootbasis van Velsen (Graham Sumner)
Maar zelfs als we de limes-samenwerking uitbreiden met de forten in Noord-Holland en Zeeland, slaan we zeven provincies over en krijgen we nog altijd geen beeld van Romeins Nederland. Er valt echter zowel over het gebied ten noorden als over het land ten zuiden van de voormalige Rijksgrens een Romeins verhaal te vertellen. Nu de schijnwerpers op de limes staan gericht, raken de noordelijke en zuidelijke gebieden onderbelicht.
Ik heb het vermoeden dat de limes voor mensen buiten de genoemde provincies nog steeds niet “hun” verleden is en mogelijk ook nooit zal worden. Ik denk dat dit zelfs geldt voor mensen met hart voor de oude wereld. Ik hoorde bijvoorbeeld in 2013 op het Romeinenfestival in Simpelveld vrijwilligers zeggen dat men daar wat limes-moe werd. Ik heb die uitdrukking sindsdien vaker gehoord.
Mijn laatste punt. De betekenis van de Romeinse aanwezigheid in de Lage Landen is onveranderd dat onze voorouders contact kregen met een klassieke schrijfcultuur die men tot pakweg de Industriële Revolutie zonder meer gelijkstelde aan beschaving. Dit aspect is ondergesneeuwd geraakt doordat de laatste dertig jaar vakkennis verloren is gegaan: archeologen leren geen Latijn meer en kennen de klassieke traditie slecht, classici krijgen geen geschiedtheorie en nemen aan wat ze moeten bewijzen, terwijl het gros der Nederlandse oudhistorici zich überhaupt niet bezighoudt met de Lage Landen.
Anders gezegd: momenteel horen mensen wel dingen overde Romeinen, maar ze vernemen niet waarom dat belangrijk zou zijn. Uiteraard is het alleszins respectabel te zeggen dat het verleden gewoon leuk is, maar als het daarnaast nog een zeker belang heeft, is dat toch meegenomen.
Wat ik maar zeggen wil: de limes is niet de ideale manier om het Romeinse verleden uit te leggen. Nu claimt ook niemand dat, maar ik wil er niet van wegkijken dat we van een geschiedbeeld dat maar gedeeltelijk waar was, zijn overgegaan naar een geschiedbeeld dat maar gedeeltelijk wordt aanvaard. Het is bovendien even gepolitiseerd als het oude en net zo selectief.
Dat wil niet zeggen dat alles misère is, integendeel. De afgelopen Romeinenweek was een succes. Op de Romeinenmeeting van 2014 vertelde de Utrechtse archeoloog Erik Graafstal dat er in Leidsche Rijn veel draagvlak was voor het visualiseren van het Romeinse verleden. Daar zal men dus niet meer vragen naar de “Batavieren”. Ook elders zijn prachtige dingen tot stand gebracht: ik heb zelf altijd schik in het Woerdense drive-in-museum. De komende LimesZomer toont dat het bedrijfsleven ziet dat immateriële verrijking gepaard kan gaan met aardsere vormen van verrijking. De komende maanden zullen verschillende andere initiatieven worden bekendgemaakt.
Het grootste compliment dat Romeins Nederland zichzelf mag maken is dat het erin is geslaagd een structuur op te bouwen waarin vrijwilligers, overheden, musea en bedrijfsleven redelijk samenwerken. Wie zegt dat Nederlanders niet in cultuur zijn geïnteresseerd of defaitistisch is over de publieke belangstelling voor de geesteswetenschappen, heeft hier een tegenvoorbeeld.
Ondanks de behaalde successen denk ik dat alle aandacht voor de limes risico’s met zich meebrengt. Ik was blij dat de afgelopen Romeinenweek ook aandacht had voor andere delen van het land. Misschien kan er volgend jaar naast de limes-reis ook een Germanen-reis komen van Wijster naar Voerendaal. En liefst nog verder naar België. Ik voor mij – maar ik geloof dat ik een minderheid ben – zou daarnaast een thematische verbreding willen zien, om zo te tonen wat die Romeinse tijd voor onze eigen cultuur betekent. Het is vreemd dat niet intensief wordt samengewerkt met organisaties als het Nederlands Klassiek Verbond.
Mij lijkt het ook zinvol na te denken over manieren om de informatieoverdracht te verdiepen. Het lijkt mij zinvol uit te leggen dat ieder beeld van het verleden een politieke component bevat, uit te leggen wat de oudheidkundige methoden zijn en systematischer de recentste inzichten te presenteren. Zo raakt Romeins Nederland voorbereid op sceptische vragen en is er voor volwassenen een reden naar een Romeins festival terug te komen.
Ik schrijf dit niet om te zeuren. Musea doen hun best, vrijwilligers lopen zich de benen uit het lijf. Ze doen heel veel en ze doen heel veel goeds. Er is zeker het een en ander bereikt, maar zolang mensen bij de Nederlandse Oudheid aan de Batavieren denken, is er nog het een en ander te doen. Dankzij de limes is er momenteel van alles in beweging gekomen, maar in 2019 wordt die werelderfgoedstatus-aanvraag gehonoreerd of afgewezen, en ik denk dat het verstandig is alvast verder te kijken, voorbij de limes.
Jona Lendering is historicus, webmaster van Livius.org en docent bij Livius Onderwijs. Hij publiceerde verschillende boeken en verzorgt een nieuwsbrief over de Oudheid. Zie ook zijn blog: mainzerbeobachter.com
Bron: historiek.net
Je moet ingelogd zijn om een reactie te mogen plaatsen. Klik hier om in te loggen.
Reacties
Er zijn nog geen reacties geplaatst.