Keizer Claudius

Geplaatst op zondag 08 december 2002 @ 20:30 , 2358 keer bekeken


Tiberius Claudius Drusus werd geboren op 1 augustus 10 v.C. te Lugdunum (Lyon) als jongste zoon uit het huwelijk (16 v.C.) van Nero Claudius Drusus (de broer van keizer Tiberius) en Antonia de Jongere (een dochter van de triumvir Marcus Antonius en van Augustus' zuster Octavia). Op die manier was hij de achterneef van keizer Augustus. Toen zijn broer Germanicus, oorspronkelijk Tiberius Claudius Nero genaamd, in 4 n.C. door Tiberius werd geadopteerd en daarmee overging van het Claudische naar het Julische geslacht, ruilde Claudius zijn eigen bijnaam (Drusus) met die van zijn broer (Nero). Voortaan heette hij dus (voluit) Tiberius Claudius Drusi Germanici filius Nero Germanicus, dikwijls vereenvoudigd tot Tiberius Claudius Nero Germanicus (ook wel een of meer van deze namen).

In zijn gezinsleven had Claudius maar weinig geluk. Op jeugdige leeftijd werd hij verloofd met Aemilia Lepida, een achterkleindochter van Augustus, maar die verloving werd verbroken toen haar ouders werden veroordeeld (8 n.C.). Daarop verkreeg hij de hand van Livia Medullina Camilla, afkomstig uit de beroemde familie van de Furii Camilli, maar zij stierf op de dag van het geplande huwelijk. Claudius trouwde dan toch voor de eerste maal (ca. 9/10 n.C.) met Plautia Urgulanilla, die hem twee kinderen schonk: Drusus en Claudia (beiden overleden op jonge leeftijd). Hij liet zich echter van haar scheiden, omdat zij het niet al te nauw nam met de huwelijkstrouw. Claudius' tweede echtgenote (voor 28 n.C.) was Aelia Paetina, bij wie hij vader werd van Claudia Antonia. Ook dit huwelijk liep uit op een echtscheiding omwille van "onbeduidende ergernissen". In 38/39 n.C. trouwde Claudius dan met Valeria Messalina, van wie hij twee kinderen had: Claudia Octavia (die later zou trouwen met - en vermoord worden door - keizer Nero) en Tiberius Claudius Caesar Germanicus Britannicus (die na de dood van zijn vader werd vermoord). In oktober 48 n.C. werd zij terechtgesteld omwille van haar seksuele uitspattingen (zij was nl. publiekelijk getrouwd met haar minnaar). Kort daarop (begin 49 n.C.) trouwde Claudius voor de vierde en laatste keer met Julia Agrippina de Jongere (de oudste dochter van Claudius' broer Germanicus en op die manier Claudius' bloedeigen nicht).

Claudius kreeg (waarschijnlijk) op de normale leeftijd (14 jaar) de toga virilis, een gebeurtenis die echter voorbijging zonder de gebruikelijke luister. Kort daarna organiseerde hij samen met zijn broer Germanicus gladiatorenspelen ter ere van zijn overleden vader Drusus. Toch raakte Claudius' politieke carrière maar moeilijk van de grond. Hoewel Augustus had begrepen dat Claudius helemaal niet zo dom was als hij eruitzag, liet hij hem geen enkel openbaar ambt bekleden, behalve dat van augur (een soort priester). Bij zijn dood (14 n.C.) werd Claudius wel lid van de sodales Augustales, een college dat de cultus van de overleden keizer in stand hield. Ondanks zijn uitdrukkelijk verzoek om een ernstige taak werd Claudius ook onder keizer Tiberius zelfs nog niet in de senaat opgenomen, hoewel hij op het einde van diens regering (37 n.C.) reeds 46 jaar oud was. Wel verleende Tiberius hem de ornamenta consularia, eerder een eretitel dan een reële functie. Het was pas tijdens de regering van keizer Caligula dat Claudius aan zijn werkelijke politieke loopbaan kon beginnen. Samen met zijn neef bekleedde hij van 1 juli tot 31 augustus 37 n.C. het consulaat (hij was meer bepaald consul suffectus). Bovendien werd hij priester van Jupiter Latiaris, onder welke naam Caligula zich liet vereren. Om tot dit college toe te treden moest hij maar liefst 8 miljoen sestertiën betalen, wat meteen Claudius' persoonlijk bankroet veroorzaakte. Daarnaast was hij driemaal (in 14, 31 en 36 n.C.) vertegenwoordiger van de ridderstand (waartoe hij zelf behoorde) tegenover de consuls of de princeps.

Omdat Claudius door zijn familie angstvallig werd afgehouden van het politieke leven, kon hij zich reeds vroeg bezighouden met geschiedenis en literatuur. Op aanraden van Titus Livius en met de steun van Sulpicius Flavus begon Claudius dan ook op jonge leeftijd met geschiedschrijving. Al zijn werken zijn evenwel verloren gegaan, waardoor het heel moeilijk - zo niet onmogelijk - is ons een juist beeld te vormen van de inhoud ervan. Niettemin wordt Claudius door Plinius de Oudere op verschillende plaatsen in zijn Naturalis historia vermeld als bron en bovendien gerekend bij de honderd meest geleerde auteurs van zijn tijd.

Op 24 januari 41 n.C. werd Claudius geheel onverwacht keizer. Hij kon de moord op Caligula en zijn familie uiteraard niet ongestraft laten. Daarom werden - als voorbeeld voor de toekomst - Cassius Chaerea en zijn aanhangers ter dood veroordeeld (de betrokken senatoren werden gespaard). Voor het overige kondigde hij een algemene amnestie af voor alles wat tijdens de eerste twee turbulente dagen van zijn regering was gezegd of gedaan. Pas 30 dagen na zijn troonsbestijging verscheen Claudius voor het eerst in de senaat, vergezeld door de praefecti praetorio en de tribuni militum. Hij maakte er daarbij geen geheim van dat dit was bedoeld als veiligheidsmaatregel (Claudius had door de moord op Caligula blijkbaar zijn lesje geleerd). Zelfs op vergaderingen of banketten bij hem thuis moest iedereen die in zijn buurt kwam, gefouilleerd worden.

Claudius begon zijn regering met enkele maatregelen en verwezenlijkingen van zijn voorganger ongedaan te maken: ballingen werden teruggeroepen, geconfisceerde eigendommen werden teruggegeven, bezwarende documenten werden vernietigd enz. Hij besteedde zeer veel aandacht aan het bestuur van het rijk: de keizerlijke bureaucratie werd gecentraliseerd en de financiën gereorganiseerd. Een aantal bevoegdheden werden ontnomen aan de senaat en gingen naar de equites, wier cursus honorum bovendien werd hervormd. De traditionele magistraturen bleven grotendeels bestaan, maar toch werden hun soms nieuwe bevoegdheden toebedeeld en werden er een aantal nieuwe ambten gecreëerd. Wat Claudius' relatie met het leger betreft, kan men opmerken dat hij, ondanks het feit dat hij niet was opgegroeid in een militaire atmosfeer, toch heel populair was bij zijn troepen.

Bijzondere aandacht verdient de relatie tussen Claudius en de senaat. Sinds de instelling van het principaat was die immers vervallen tot een vergadering jaknikkers, die akkoord gingen met zowat alles wat door de keizer werd voorgesteld. Het gevolg daarvan was dan ook dat de senatoren hoe langer hoe minder geïnteresseerd waren in staatszaken en vaker afwezig bleven van de vergaderingen. Claudius wilde van de senaat echter opnieuw een goed functionerend bestuursorgaan maken dat zijn taak weer ernstig nam. Daarom werd de aanwezigheid op de bijeenkomsten verplicht, werden de omgangsvormen vereenvoudigd en werd het aantal vakantiedagen ingekrompen. Ook werden aan de senaat een aantal bevoegdheden en taken ontnomen, wat hem zeker niet populair maakte. Tijdens zijn censoraat (april 47 - oktober 48 n.C.) spoorde Claudius alle senatoren aan bij zichzelf na te gaan of zij het ambt van senator nog waardig waren. Degenen die niet vrijwillig ontslag namen, werden daartoe gedwongen door de keizer. Vervolgens organiseerde hij een lectio senatus, waarbij de ontslagen leden werden vervangen door andere. Sommige van die nieuwe senatoren waren zelfs afkomstig van buiten Italië, wat bij de traditionele Romeinen veel kwaad bloed zette.

Op religieus vlak kan men de politiek van Claudius vergelijken met die van Augustus en Tiberius. Vooreerst wilde hij geen persoonlijke cultus, omdat hij van mening was dat goddelijke eer enkel aan de goden toekomt. Hij wilde vooral de traditionele godsdienstige waarden en gebruiken herstellen en trad dan ook vaak op tegen vreemde culten.

Tot zover het centrale bestuur van het Romeinse Rijk. Onder Claudius' regering vonden er ook een aantal tussenkomsten plaats in de Romeinse provincies, zoals Mauretanië, Germanië, Parthië, Armenië, Lycië, Cilicië enz. Veel belangrijker was echter de verovering van Brittannië (een poging om er vaste voet aan land te krijgen was reeds ondernomen door Caesar en Caligula, maar zonder het verhoopte resultaat). In 43 n.C. staken 4 legioenen het Noordzeekanaal over. Dit leger - samen met de hulptroepen zowat 40.000 man sterk - stond onder de leiding van Aulus Plautius. Na een eerste treffen ondernamen de Romeinen voorlopig niets meer, maar wachtten bij de Thames op de komst van de keizer zelf. Die nam gedurende 16 dagen het opperbevel van het leger over. Onder zijn commando veroverden de Romeinen Camulodunum (Colchester), waarna zij in verschillende richtingen verder trokken en nog een aantal naburige stammen onderwierpen. Na een glansrijke afsluiting van zijn veldtocht keerde Claudius begin 44 n.C. naar Rome terug. Daar vierde hij zijn triomf, ontving van de senaat voor hem en zijn zoon de bijnaam Britannicus en kreeg een triomfboog op het Marsveld. Aan de soldaten die in Brittannië hadden gestreden, verleende Claudius het burgerrecht en het recht om officieel te trouwen (privilegia maritorum). Britannia werd ingericht als een provincie onder het bestuur van een legatus Augusti pro praetore (de eerste was Aulus Plautius, tot 47 n.C.).

De romanisatie van veroverde gebieden werd aangemoedigd door de toekenning van het Romeinse burgerrecht, door de herbevolking van oude steden met kolonisten, door de stichting van nieuwe kolonies en door het verlenen van een stedelijk statuut aan reeds bestaande nederzettingen. Dat gebeurde in alle delen van het Romeinse Rijk: Brittannië, Cappadocië, Dalmatië, Gallië, Italië, Mauretanië, Pannonië, Syrië, Thracië enz.

Ondanks Claudius' bijzondere interesse voor het religieuze leven in Rome kwamen onder zijn bewind toch vooral profane bouwwerken tot stand. Daarbij had hij de grootste belangstelling voor de voedselbevoorrading, de wegenbouw en de watervoorziening. Onder het vroege keizerrijk was Rome uitgegroeid tot een gigantische wereldstad, die bijgevolg een enorme behoefte had aan voedsel. Omdat de Italische gronden op dat vlak niet toereikend waren, moest een groot deel daarvan overzee worden aangevoerd vanuit de provincies. Dat was niet zonder enige problemen of gevaren. Reeds Caesar had dat probleem opgemerkt en een plan laten uitwerken om het op te lossen, maar door zijn dood was het nooit tot de uitvoering ervan gekomen. Claudius, die zeer begaan was met de voedselbevoorrading van Rome, haalde daarom Caesars ideeën vanonder het stof en gaf aan zijn ingenieurs de opdracht in Ostia een nieuwe haven aan te leggen, en wel op zo'n manier dat de schepen het hele jaar door veilig op de Italische kust konden landen. In 42 n.C. werd met de uitvoering van die plannen begonnen, een bijzonder zware en omvangrijke onderneming. Het werk bestond erin dat een drietal kilometer ten noorden van de oude haven een volledig nieuw havencomplex uit de grond werd gestampt dat met de Tiber was verbonden door een kanaal - waardoor het aangevoerde voedsel rechtstreeks naar Rome kon worden gebracht - en dat beschikte over dammen, een vuurtoren, graanschuren en handelskantoren. Door de grote bloei van haar haven werd ook de stad Ostia van steeds groter belang. Door de geweldige omvang van het project werden de werken evenwel pas beëindigd onder Claudius' opvolger Nero.

Daarnaast werd in heel het keizerrijk het wegennet versterkt en werden bestaande wegen hersteld. De nadruk lag daarbij vooral op de provincies, want Claudius had als hoofdbedoeling de waardering van de provincies en de gelijkstelling van Romeinse stedelingen en provinciebewoners, om op die manier het proces van de romanisatie te verwezenlijken.

Zoals gezegd ging de aandacht van Claudius op bouwkundig gebied ook uit naar de watervoorziening. Hij kwam aan het probleem van de ontoereikendheid van de bestaande wateraanvoer tegemoet door de bouw van twee nieuwe aquaducten - waartoe in 38 n.C. reeds door Caligula opdracht was gegeven, maar die bij Claudius' troonsbestijging in 41 n.C. nog verre van voltooid waren - tot een goed einde te brengen: de aqua Claudia en de Anio Novus (in gebruik genomen op 1 augustus 52 n.C.). Tegelijk werd de curator aquarum voortaan bijgestaan door een procurator, die aan het hoofd stond van de 460 slaven die moesten instaan voor de werking en het onderhoud van de watervoorzieningsinstallaties in Rome. Ten slotte werd de door Caligula verwaarloosde aqua Virgo hersteld (44-45 n.C.).

Uit het voorgaande mag reeds duidelijk geworden zijn dat Claudius de stad Rome een warm hart toedroeg. Hij was in het bijzonder begaan met de voedsel- en watervoorziening van de Romeinse hoofdstad, getuige daarvan de aanleg van een nieuwe haven in Ostia en de bouw of herstelling van aquaducten. Dat vereiste uiteraard ook een goede stedelijke organisatie. Zijn principaat werd op dat vlak gekenmerkt door een intense bouwkundige en organisatorische activiteit die men niet meer had gekend sinds de tijd van Augustus. Ondanks Claudius' religieuze interesses bleef zijn godsdienstige bouwpolitiek toch heel beperkt: er werden enkel een aantal altaren opgericht, zoals de Ara Pietatis Augustae en de Ara Iovis Depulsoris. Hetzelfde gold voor gebouwen met spektakeldoeleinden: alleen de Circus Maximus werd verbeterd en het theater van Pompeius gerestaureerd. Anders was het gesteld met herdenkingsbouwwerken, waarvoor Claudius een grote interesse vertoonde. Voor de keizer zelf werden drie triomfbogen opgetrokken (in 41, 43 en 51 n.C.).

Ondanks al de goede bedoelingen die Claudius ongetwijfeld had, was niet iedereen het eens met de keuze van Claudius als keizer en met zijn regeringsdaden. Hij kreeg dan ook verschillende keren af te rekenen met een opstand of een samenzwering. De eerste en belangrijkste vond plaats toen hij nog maar pas keizer was geworden. Lucius Arruntius Camillus Scribonianus, de gouverneur van Dalmatië, erkende de autoriteit van Claudius niet (42 n.C.). Omdat hij zichzelf echter niet wilde of durfde keizer te noemen, verkondigde hij de republiek te zullen herstellen. In tegenstelling met wat hij had verwacht, werd dat niet op gejuich onthaald door de twee legioenen waarover hij het bevel voerde, want reeds na een vijftal dagen werd hij door zijn troepen in de steek gelaten. Hij vluchtte daarop naar het eiland Issa, waar hij werd gedood door een soldaat of zelfmoord pleegde. Nadien werden er nog een aantal samenzweringen tegen Claudius op touw gezet. De belangrijkste ervan waren die van een ridder (43 n.C.), van de senatoren Asinius Gallus en Taurus Statilius Corvinus (46 n.C.), van Gaius Silius en Valeria Messalina (48 n.C.) en van Lucius Arruntius Furius Camillus Scribonianus (52 n.C.). Het gevolg van die samenzweringen was dat Claudius, die van nature al vreesachtig of zelfs paranoïde was, maar liefst 35 senatoren en 200 à 300 ridders ter dood liet brengen.

Claudius overleed op 13 oktober 54 n.C. Meer dan waarschijnlijk werd hij vermoord door zijn eigen vrouw Agrippina, die op die manier de troon veilig stelde voor haar zoon Nero (die zij had uit een eerder huwelijk en die Claudius op haar aandringen had geadopteerd). Na zijn dood werd hij vergoddelijkt.



Bron: Joeri Facq, www.oudheid.be


Welkom bij Clubs!

Kijk gerust verder op deze club en doe mee.


Of maak zelf een Clubs account aan: