Geplaatst op woensdag 10 april 2002 @ 19:15 , 746 keer bekeken
Plato (427 v.C. - 347 v.C.) was een leerling van Socrates. Van in zijn jeugd was hij erg geïnteresseerd in politiek, en het beoefenen ervan was zijn grote droom. Hij raakte echter gedesillusioneerd door de gebeurtenissen uit die tijd, met name de dictatuur der dertig en het onrechtvaardige lot van Socrates na het herstel van de democratie. Dit raakte hem zo hard dat hij Athene verliet en zich in Megara vestigde. Later ondernam hij talrijke reizen die hem in Italië, Egypte en vermoedelijk zelfs Indië brachten. Op zijn veertigste keerde hij terug naar Athene en stichtte er de Platonische Akademie waar hij gratis onderricht gaf. Daar politiek Plato sterk interesseerde behoeft het ook geen verbazing dat zijn twee belangrijkste werken juist hierover gaan. Teleurgesteld als hij was in de bestaande staatsstructuren, werkte hij een eigen theorie uit over het staatkundig beleid in zijn werk De Staat. In zijn laatste werk, De Wetten denkt hij verder na over de manier waarop de ideale staat is georganiseerd en hoe de bevolking hierbij wordt ingeschakeld. Plato maakte een onderscheid tussen de werkelijke wereld en de schijnwereld. Volgens hem nemen we enkel schimmen waar, en kon slechts een enkele filosoof doordringen tot de echte wereld der dingen. Dit ideaalbeeld wordt prachtig geïllustreerd in zijn verhaal van de Grot. DE STAAT Plato was er van overtuigd dat elke bestaande staatsvorm verkeerd was, onrechtvaardig en niet goed gestructureerd. In zijn geschriften heeft hij een modelstaat geschapen, een staat die het juiste handelen, de deugd, gerechtigheid, zedelijkheid,... waarborgt. De bestaande staatsstructuren zijn fout, de oligarchie omdat het niet noodzakelijk zo is dat de rijken meer capaciteiten bezitten dan de armen. De democratie leidt tot bandeloosheid en ontrouw, aan zichzelf, zijn ideeën en de staat zelf. De tirannie corrumpeert de machthebber en benevelt hem met macht, wat leidt tot willekeur en angst voor anderen en zo leidt tot verbanningen en schijnprocessen om de macht te behouden. Plato's ideale staat is er één die geleid wordt door filosofen. Iedereen die een bepaalde gave bezit moet zodanig worden opgeleid dat hij zijn gave ten volle kan ontwikkelen. Dit houdt in dat niet de ouders hun kinderen grootbrengen, maar dat de staat dat doet. Sommigen zullen uitverkoren zijn om handwerkslieden te worden, anderen soldaat, en nog anderen staatsman. Deze laatsten worden opgevoed door de filosofen en zijn dus zelf eigenlijk ook filosofen. Voor de soldaten (de wachters) van de staat geldt dat zij geen privé-bezit hebben, noch geld, noch huis, noch vrouw en kinderen. Voor hen is alle bezit gemeenschappelijk, dus ook de vrouwen, en ze moeten samenleven als in een kazerne. Deze regels gelden niet voor de gewone bevolking, die gewoon een eigen huis en eigen bezit hebben. DE WETTEN De Wetten, Plato's laatste werk is een verlenging van zijn Staat, en ook een verzachting. De eisen die hij stelt zijn minder streng. Zijn grondregels voor de ideale staat blijven grotendeels dezelfde, maar hij gaat nu uit van de almacht van de wetten. De leider van de staat is diegene die de wetten het beste kent en toepast. Wellicht de belangrijkste regel is dat de wetten onveranderlijk zijn. Zodra er ook maar iets aan de wetten van de staat wijzigt, dreigt de hele staatsstructuur ondermijnd te worden. Indien men iets wijzigt maakt men de onderdanen hongerig naar meer wijzigingen, en dat is nefast. Hij illustreert zijn theorieën aan de hand van de spelregels van kinderspelen. Een kinderspel heeft erg strikte en vaststaande regels. Zolang iedereen zich aan deze regels houdt is er niets aan de hand, wijzigt men echter ook maar het kleinste detail, dan is anarchie het gevolg. Iedereen zal trachten een bepaald deel van de regels te wijzigen in zijn voordeel, en dat leidt uiteindelijk tot chaos. De wetten vormen de treden van een trap waarlangs men het hoogste goed kan bereiken. DE GROT Het verhaal van de grot gaat over de kortzichtigheid en bekrompenheid van de massa, die zich geen vragen stelt over hetgeen ze waarnemen en hetgeen hen verteld wordt. Zij weten niet, ze geloven. In De Alegorie schetst Plato het beeld van een groep mensen die in een grot zitten. De schijnwereld die ze zien nemen ze aan voor werkelijkheid, omdat ze dat zo is geleerd. Het is enkel met behulp van de filosoof dat ze uit hun onwetendheid kunnen ontwaken en zo echte kennis vergaren, maar dit gaat gepaard met pijn. Men kan ook niet ineens tot het begrijpen van de werkelijkheid komen, dit verloopt in fasen. Telkens men denkt de waarheid te kennen, kan het waarheidsbegrip worden omvergeworpen door de juiste vragen te stellen. De uiteindelijke echte, ideale wereld, zoals Plato die ziet, zullen we nooit kennen. DE ALLEGORIE In de Alegorie van de grot zijn mensen opgesloten in een grot, afgeschermd van alle invloeden en licht van de buitenwereld. Ze zijn geketend aan de muur. Op de muur tegenover hen worden afbeeldingen, schaduwen geprojecteerd door anderen die zich boven en achter hen bevinden. Deze personen zijn verborgen achter een muurtje waarboven ze de voorwerpen houden om zo een schaduw te projecteren. Iemand wordt van zijn ketenen bevrijd en aan hem wordt getoond dat de dingen die hij tot dan toe zag slechts schaduwen waren van hetgeen achter hem gebeurde. Hij ziet nu de voorwerpen en het kaarslicht achter hem. Voor hem is dit nu de werkelijkheid, en dat doet pijn. Het kaarslicht verblindt hem in eerste instantie. In een volgend stadium wordt hij erop gewezen dat het slechts kaarslicht is, en geen echt zonlicht, geen natuurlijk licht. Hij wordt meegenomen richting uitgang waar het zonlicht bij beetjes binnenvalt, en weerom doet dit licht pijn aan zijn ogen. Vervolgens wordt hij verplicht om uit de grot te treden, in het volle zonlicht. Dan pas aanschouwt hij de werkelijkheid en wordt hij verblind door het ware zonlicht. Hij gaat nu terug de grot in en tracht de anderen ervan te overtuigen dat hetgeen zij ervaren als zijnde werkelijkheid niet de echte werkelijkheid is. Ze weigeren echter hem te geloven en hem te volgen. Hij kan enkel iemand meekrijgen als hij die op zijn beurt verplicht mee te gaan. Dit nu is de taak van de filosoof en de filosofie, namelijk de mensen duidelijk te maken, ja, zelfs te verplichten hun werkelijkheid in twijfel te trekken en op zoek te gaan naar een andere werkelijkheid. Het is een ondankbare taak, de meesten willen immers niet weten dat hetgeen zij ervaren slechts een schijn is van de werkelijkheid.
Welkom bij Clubs!
Kijk gerust verder op deze club en doe mee.
Of maak zelf een Clubs account aan: