Kroniek van een vulkaanuitbarsting: Pompeji.

Geplaatst op woensdag 31 december 2003 @ 15:44 , 1012 keer bekeken

Van de Oudheid denken we dikwijls dat het om een 'versteende' en abstracte werkelijkheid gaat: gebouwen, voorwerpen, die aan de aftakeling door de tijd hebben weerstaan, worden onderwerp van studie en laten toe het verleden te interpreteren of beter te begrijpen, feiten voor waar vast te stellen of hypotheses te formuleren. Maar meestal zien we achter die reconstructies niet de mensen die tenslotte die geschiedenis gemaakt hebben. Er is echter een grote uitzondering; we zijn namelijk goed op de hoogte van het leven van de inwoners van Pompeji en Herculaneum net voor de uitbarsting van de Vesuvius, in 79 na Christus. De zo plotse bedelving door het vulkanisch as heeft er het dagelijkse leven als het ware 'vastgelegd' als bij een instantfoto: gewone gebruiksvoorwerpen, juwelen, muntstukken, fresco's, mozaïeken, bronzen of marmeren beelden, gebouwen maar vooral de verkoolde lichamen, die langgeleden door het vulkanisch puin werden bedolven, doen ons hun 'verhalen' en spreken ons aan. Sinds het einde van de 18de eeuw, hebben schrijvers en, in de 20ste eeuw ook cineasten, Pompeji uit hun fantasie doen herleven. Gedurende de 20ste eeuw echter is de archeologie tot een volwaardige wetenschap gegroeid die ons, naast de bellettrie, een natuurgetrouwer beeld schept van de vroegere steden rond de Vesuvius. Dankzij grondige wetenschappelijke studies en steeds uitgebreider onderzoek, begrijpen we alsmaar beter wat er gebeurd is in het jaar 79 in de baai van Napels en hoe de mensen in dat voorspoedig gebied toen leefden. Van de uitbarsting door de Vesuvius en het en het leven in die tijd in de stad Pompeji zijn we goed op de hoogte. Getuigen van de vulkaanuitbarsting? Wanneer er zich nu een ramp voordoet, wordt er dadelijk over bericht op radio en televisie. Door het oog van de camera en de verslaggeving van journalisten kunnen we als het ware rechtstreeks, als ooggetuigen, volgen wat er in de wereld gebeurt, zelfs tot de gruwelijkste oorlogen. Dat was helemaal niet het geval in het jaar 79: geen journalisten, geen kritische blik van kenners, geen live-uitzendingen. Nochtans beschikken we over erg nauwkeurige en uitvoerige informatie over de uitbarsting, dankzij twee brieven die Plinius de Jongere, die op het ogenblik van de ramp 17 jaar was, later aan zijn vriend, de geschiedschrijver Tacitus, schreef. Deze laatste had hem uitleg gevraagd over de dood van zijn vriend, Plinius de Oudere, die tijdens de uitbarsting bezweken was. "Je vraagt mij het levenseinde van mijn oom voor jou te beschrijven zodat je het waarheidsgetrouw kunt vastleggen voor het nageslacht". (VI, 16) (*) Plinius de Jongere is één van de zeldzame getuigen die ons er een geschreven getuigenis heeft van gelaten en het is tevens het eerste historisch document over een vulkaan. Omdat zijn beschrijving getuigt van wetenschappelijke grondigheid, wordt dit soort uitbarsting van het 'plinisch type' genoemd. Wie zijn Plinius de Jonge, Plinius de Oude en Tacitus? Caius Plinius Caecilius Secundus, Plinius de Jonge(re) genoemd, werd te Como geboren in het jaar 61 of 62 n. Chr. in een rijke en aanzienrijke familie. Op zeer jonge leeftijd verliest hij zijn vader en wordt hij geadopteerd door zijn oom, Plinius de Oude. Hij wordt advocaat en een redenaar met faam, klimt dan vervolgens op tot decemvir, legertribuun, quaestor, praetor, verantwoordelijke voor de schatkist, consul en gouverneur van Bithynië. Hij blijft ons vooral bekend om zijn "Epistolae", brieven die heel wat informatie bevatten over keizer Trajanus en zijn regeerperiode, over het leven te Rome en in de provincie Bithynië. Hij sterft rond 114. Caius Plinius Secundus, Plinius de Oude(re) genoemd werd te Como geboren in het jaar 23 of 24 maar krijgt zijn vorming te Rome. Hij klimt vlug op in het leger, wordt officier van de ruiterij, daarna procurator in Gallië, in Afrika en Spanje. Terug in Rome bekleedt hij, onder keizer Nero die hij beschouwt als "vijand van het mensdom", geen enkele officiële functie. Als natuurkundige wil hij alles kennen en bestuderen en wijdt zich aan schrijven en wetenschap. Zijn "Naturalis Historia" is een encyclopedie van de kennis van zijn tijd. Tijdens het bewind van keizer Vespasianus wordt hij tot admiraal benoemd van de Romeinse vloot te Misenum en bekleedt die functie nog op het ogenblik van de uitbarsting van de Vesuvius. Dan ook is het zijn wetenschappelijke nieuwsgierigheid die hem ertoe aanzet om de natuurverschijnselen van dichtbij te volgen en van de gelegenheid gebruik te maken om hulp te bieden aan enkele vrienden, die alleen nog langs de zee konden vluchten. Tijdens die "wetenschappelijke expeditie" of "humanitaire opdracht " zoals men dat vandaag zou noemen, bezweek hij op het strand van Stabiae, ofwel door verstikking ofwel aan een hartaanval. Publius Cornelius Tacitus, (° rond 55 en + rond 120 ), befaamd redenaar, essayist, geschiedschrijver, heeft eerst een administratieve loopbaan en wordt daarna proconsul in Azië. Zijn twee voornaamste historische werken zijn de "Historiae" en de "Annales". Hij beschouwde de geschiedenis niet enkel als een kroniek, maar ook als een psychologische studie en een literair genre. De schrijver geeft hierin blijk van een haast wetenschappelijke observatiegeest om zo natuurgetrouw mogelijk alles weer te geven. Had hij de ramp in 79 op schrift gesteld om alles pas later grondig te beschrijven of was zijn geest nog zo doordrongen van wat hij als knaap gezien had dat hij nog alles grondig kon beschrijven? We weten het niet. Welk soort getuige was Plinius de Jongere? De jonge Plinius moest studeren en een verhandeling schrijven - er is haast niets veranderd zou men zeggen! - en volgde de ramp dus niet van dichtbij, maar observeerde alles van op Kaap Misenum, aan het noordelijk punt van de Baai van Napels waar hij met zijn pleegvader, Plinius de Oudere, woonde. Misenum, op een dertigtal km ten westen van de Vesuvius, was op dat ogenblik het hoofdkwartier van de Romeinse vloot die onder het opperbevel stond van Plinius de Oude. Buiten de bescherming van de Romeinse strijdmacht tegen aanvallen uit de Middellandse Zee had deze vloot tevens de opdracht de handelsschepen te beschermen tegen piraten. "Na het vertrek van mijn oom heb ik de resterende tijd aan mijn studie besteed, want daarvoor was ik achtergebleven." Als zeventienjarige was hij een ooggetuige die de uitbarsting van op afstand volgde, maar het is pas een twintigtal jaren later dat hij deze brieven aan Tacitus geschreven heeft, vooral met het oog op een publicatie of een geschiedkundig document voor de toekomst. Het zijn dus echte literaire werkjes en niet zomaar gewone brieven aan een vriend. ". een brief is iets anders dan een geschiedwerk, voor een vriend schrijven iets anders dan voor het grote publiek." (VI, 16) "Ik voeg één ding toe, dat ik alles heb beschreven waar ik zelf bij ben geweest en wat ik meteen erna heb gehoord, op een moment dat de gebeurtenissen nog het meest naar waarheid worden verteld." Was hij een voorloper van de nauwgezette moderne journalist? Was de catastrofe te voorspellen? In die tijd wist men niet echt dat de Vesuvius een vulkaan was. De geograaf Strabo, in de eerste eeuw na Christus, vermoedde dat de berg van vulkanische oorsprong was maar niet dat hij nog actief was, gezien er sinds meerdere eeuwen geen grote uitbarsting meer was geweest (of tenminste geen geschreven melding ervan). De verrassing van de omwoners en, daarop volgend, de angst en ontreddering moeten verschrikkelijk geweest zijn, bij het zien van een ongekend natuurfenomeen van deze omvang. De aardbeving van 5 februari 62 n. Chr. was een voorteken geweest en had heel wat schade veroorzaakt in de streek: in Napels, Pompeji waren huizen ingestort en Herculaneum werd bijna volledig verwoest. Maar die rijke en in voorspoed levende steden zouden vlug herrijzen zonder te vermoeden wat hen nog te wachten stond. Juist vóór de uitbarsting van 79, gedurende 4 dagen, had de aarde nog gebeefd in de omgeving van de Vesuvius. Maar omdat aardschokken dikwijls voorkwamen in de streek, schonken de bewoners er weinig aandacht aan. "Al een flink aantal dagen waren er aardschokken voorafgegaan, niet al te vreeswekkend omdat Campanië eraan gewend is." (VI, 20) De druk van de gassen in de kegel, die verstopt was door de versteende lava, werd steeds groter. Die gassen zochten een uitweg en veroorzaakten hevige aardschokken. Als bij toeval werden op dat ogenblik de feesten van de Augustuscultus gehouden en had op de vooravond het jaarlijks feest van Vulcanus plaatsgevonden, de god van het vuur! Maar Vulcanus leek niet tevreden. De dag van de ramp "Op 24 augustus, ongeveer een uur na de middag, wees mijn moeder hem erop dat er een wolk te zien was van volstrekt ongewone omvang en vorm." (VI, 16) Rond 13 u op 24 augustus - Titus was sinds twee maanden keizer - ontplofte de lavastop onder de groeiende druk van de gassen. Plinius beschrijft de geologische verschijnselen als volgt: "Een wolk steeg op, vanuit de verte kon men niet goed zien van welke berg, dat het de Vesuvius was werd pas later bekend, waarvan de aanblik en de vorm aan een boom en nog het meest aaneen pijnboom deed denken. Hij verhief zich met een soort stam van grote lengte de hoogte in en breidde daar om zo te zeggen takken uit. [.] op sommige plaatsen helderwit en op andere vuil en vlekkig, naargelang hij stof of as mee omhoog had gezogen." (VI, 16) Plinius beschrijft ook wat er dicht bij de vulkaan gebeurt: " Op de schepen begon de as al neer te regenen, heter en dichter [.] dan ook puimsteen en zwartgeblakerde, door het vuur gebarsten brokken steen. [.] en van de berg gestorte rotsblokken maakten de kust onbereikbaar. (VI, 16) De mensen probeerden weg te komen langs de zee "zodra de tegenwind zou gaan liggen." (VI, 16) "Ondertussen flakkerden vanaf de Vesuvius op allerlei plaatsen enorme vlammen en hoge vuurzuilen waarvan de felle gloed tegen het donker van de nacht nog scherper afstak." (VI, 16) "Door de voortdurende zware aardbevingen stonden de gebouwen te trillen. Het leek wel of ze van hun fundamenten waren losgekomen en willekeurig heen en weer schoven." (VI, 16) "Op andere plaatsen was het al dag, bij hen nog nacht, zwarter en dichter dan alle andere nachten. Een massa fakkels en allerhande lichtjes probeerden die te verdrijven." "Vlammen en een stank van zwavel" joegen de mensen op de vlucht maar de zee "bleef nog altijd woest en onbevaarbaar". (VI, 16) In Misenum, op een dertigtal km, begonnen de inwoners ook in alle richtingen te vluchten, want de huizen stortten in en "we zagen bovendien hoe de zee zich in zichzelf terugtrok en door het schudden van de aarde leek te worden teruggeduwd". "Aan de tegenoverliggende kant (van de baai) hing een huiveringwekkend zwarte wolk, verscheurd door kronkelende en zigzaggende flitsen van vurige gloed. Hij barstte open in langgerekte tongen van vlammen. Die hadden de vorm van bliksemschichten maar dan groter." "Niet lang daarna daalde die wolk neer over het land en overschaduwde de zee." "Toen viel er ook as [.] een compacte zwarte walm kwam achter ons dreigend aanzetten en volgde ons als een bergbeek." "Het vuur hield gelukkig stil op een redelijke afstand, toen was er weer duisternis, weer een dichte, zware asregen" "[.] alles veranderd en met een dikke aslaag als onder een pak sneeuw bedolven." (VI, 20) Het moet een apocalyptisch visioen geweest zijn! De Vesuvius Vóór de verschrikkelijke uitbarsting van 79 en nog lang daarna was de Vesuvius zo rustig dat men in de oudheid geen weet had van zijn vulkanische activiteit en ook niet in de middeleeuwen daar geen enkele kroniekschrijver er melding van maakt. Enkel in de schilder- en tekenwerken, sinds de Romeinen tot op heden, hebben kunstenaars hem weergegeven, meestal als element van het Napolitaans landschap of, vooral vanaf de 18de eeuw, als 'protagonist' van het schilderij. Toch is hij maar beroemd geworden sinds de 18de en 19de eeuw toen archeologen de verdwenen steden begonnen bloot te leggen. In die periode ook ontwaakte de vulkaan weer en ontstond er een nieuwe wetenschap, de vulkanologie, die op de berg haar studieterrein vond. De laatste grote uitbarsting dateert van 1944. De eerste Griekse kolonisten noemden de streek rond de Vesuvius "flegreïsch", de brandende aarde. Ze waren ervan overtuigd dat dáár de strijd had plaatsgevonden van Hercules en de goden tegen de Giganten. Nu nog is er ten westen van de Vesuvius een gebied dat "Campi Flegrei" genoemd wordt omwille van de vulkanische activiteit. De naam Vesuvius komt van "Vesbius", de naam van de grote centrale kegel, terwijl de externe krater "Monte Somma" heet. De gevolgen De uitbarsting had het centrum van de vulkaan doen ontploffen. De flanken stortten in en vormden een wijde krater met een omvang van meer dan 11 km. Sindsdien is er een nieuwe kegel ontstaan op de zuiderhelling. De noordoostflank van de oude krater bestaat nog en wordt Monte Somma genoemd. Tonnen lava, puimsteen en as werden in de lucht geslingerd en vormden een grote wolk die zuidwaarts dreef. In enkele uren moesten de mensen zien weg te komen. De meesten probeerden nog hun dierbaarste bezit te redden, vooral juwelen, geld en olielampen. Op korte tijd werd de stad Pompeji bedolven onder een zestal lagen vulkanisch materiaal. Twee- tot drieduizend mensen vonden hierbij de dood, verstikt door de giftige gassen of geblokkeerd door de lava. Even later ondergingen Oplontis en Stabiae hetzelfde lot. Herculaneum werd niet door de eerste eruptie getroffen maar wel, de volgende dag, door een mengsel van as en stoom dat over de stad raasde in 5 opeenvolgende pyroclastische stromen, die de stad bedolven onder 23 m kokende modder. Oorspronkelijk dacht men dat de inwoners van Herculaneum tijdig hadden kunnen vluchten en er geen slachtoffers waren. Maar recente opgravingen hebben 300 skeletten blootgelegd van mensen die een schuilplaats hadden gezocht in de opslagplaatsen onder de terrassen aan zee. Op het omringende platteland zijn er waarschijnlijk honderden andere slachtoffers gevallen. In Pompeji, Herculaneum, Stabiae en Oplontis deed de woede van de vulkaan de tijd en het dagelijkse leven, zoals het zich afspeelde in de eerste eeuw van onze tijdrekening, stilstaan. Die steden werden uit het geheugen gewist en de streek bleef een hele tijd verlaten. Maar de vulkanische neerslag zou het allemaal bewaren voor het nageslacht. De uitbarsting van 79 (en de daaropvolgende) heeft de geomorfologie van de streek gewijzigd. Het belang van de herontdekking van de steden Na 17 eeuwen van vergetelheid en beter dan waar ook, tonen deze opgravingen, hoe die voorspoedige Romeinse steden in de eerste eeuw leefden en georganiseerd waren: gebouwen zeggen iets over de stijlevolutie in de architectuur tijdens de drie eeuwen voor de uitbarsting, over de bouwtechnieken, over het gebruikte materiaal; de grootte en de structuur van de huizen, hun versiering en uitrusting leren ons veel over het sociale leven, de levenswijze, de cultuur; de openbare gebouwen en de stedenbouw laten ons inzicht krijgen in de organisatie van het openbaar leven; de gegraveerde of geschreven inscripties zijn veelzeggend over zeden, instellingen en de gesproken taal in de Romeinse wereld van de eerste eeuw; voedselresten (van wijn, olie, brood, graan, vis enz.), sporen van planten, zaden en pollen, textielvezels, resten van zalf, parfum of andere producten bieden een waaier aan informatie over het dagelijks leven. Al wat er is teruggevonden - juwelen, muntstukken, gereedschap, machines, decoratieve voorwerpen, materiaal voor stockage van producten, meubels, inscripties, winkels, private en openbare gebouwen, enz. - laat ons toe meer inzicht te krijgen in de sociale, politieke, religieuze en commerciële organisatie van die steden. Nergens anders hebben geschiedkundigen zoveel goedbewaarde 'getuigen' van een bepaalde periode gevonden op eenzelfde plaats. De kustlijn De vulkanische activiteit heeft de kustlijn op sommige plaatsen naar voor of naar achter geschoven en heeft het niveau van het strand met 5 m verlaagd vergeleken met de periode voor de uitbarsting. Het gevolg is dat het zeeniveau gestegen is met 1 m en dat de oude kustlijn 4 m lager ligt dan het huidige zeeniveau. Herculaneum was gebouwd op een vooruitstekende rotsformatie van vulkanische oorsprong langs de zee. Aan de westkant, onder de terrassen, lagen bergplaatsen voor het materiaal van de vissers en een kleine haven. In die bergplaatsen zijn heel wat skeletten teruggevonden van mensen, die niet tijdig konden vluchten, en visgerei (netten, manden, hengels, haken en zelfs een schuit). Wat Pompeji betreft zijn er sinds de 18de eeuw heel wat studies gemaakt over de kustlijn, maar geen enkele kan met duidelijkheid de oude kustlijn vastleggen. Eén ding is zeker, dat de stad niet echt aan de kust lag, maar toch dichter bij de zee dan nu, en tevens langs de monding van de Sarno. De opgravingen De eerste sporen van Pompeji kwamen aan het licht toen, tussen 1594 en 1600, de architect Domenico Fontana de Sarno wou kanaliseren. Maar hij liet het daarbij en verrichte geen verdere opgravingen. In 1748 vond een landbouwer een bronzen vaas toen hij zijn land omploegde. In Herculaneum was het de Prins van Elboeuf, opperbevelhebber van de Oostenrijkse vloot, die op zijn landgoed, toen hij een put liet graven, de overblijfselen van een theater vond waarvan hij marmeren beelden opgroef. Midden 18de eeuw, onder toedoen van de koning van Napels, werden een eerste reeks opgravingen gedaan. In de 19de eeuw werden de opgravingen intensief verder gezet, vooral vanaf 1860, en ze duren nog steeds voort. De streek verbergt zonder twijfel nog heel wat schatten! Gedurende die tweeënhalve eeuwen zijn de opgravingmethoden natuurlijk geëvolueerd. Waar men zich in het begin tevreden stelde met de vondst van kunstige of eigenaardige voorwerpen temidden van de ruïnes, heeft men stilaan de opgravingmethoden verfijnd en aangepast. Tezelfdertijd groeide ook de interesse voor de archeologie en zo werden stilaan alle gegevens, die aan het licht kwamen, mede dank zij systematische opgravingen, onderwerp van studie en opzoekwerk en ging men zich meer inspannen om alles te bewaren en te restaureren. Helaas ontbreken soms de middelen om het opzoekwerk verder te zetten en de voorwerpen en huizen in weer en wind te bewaren! Gelukkig hebben heel wat voorwerpen een onderkomen gevonden in musea, vooral in het archeologisch museum van Napels. Door vergelijkende studies en door de mogelijkheden die de computer biedt aan de hand van numerische beelden, kan men zich een min of meer juist idee vormen van de gebouwen en de urbanisatie van die steden. In 1863 stelde de archeoloog Giuseppe Fiorelli een methode op punt om gipsen afgietsels te maken door gips te spuiten in de holtes die de menselijke en dierlijke overblijfselen gelaten hadden in de vulkanische laag. * Plinius de Jonge, Brieven, Boek VI, brieven 16 en 20. Vertaling van Ton Peters Bron: Brochure van de Tentoonstelling "Da Pompei a Roma" 09.10.2003 - 08.02.2004, Brussel. www.europalia.be .


Welkom bij Clubs!

Kijk gerust verder op deze club en doe mee.


Of maak zelf een Clubs account aan: