Ammianus Marcellinus

Geplaatst op zaterdag 08 februari 2003 @ 19:39 , 878 keer bekeken

Ammianus is de laatste van de grote Romeinse geschiedschrijvers en de minst algemeen bekende, hoewel een toenemend aantal publicaties over zijn werk, getuigend van zijn belang als bron voor de vierde eeuw, daarin langzamerhand verandering brengt. Over zijn persoon is weinig bekend, niet meer feitelijk dan wat hij in zijn Geschiedenis over zichzelf schrijft. Geboortig waarschijnlijk uit Antiochië als zoon ongetwijfeld van bemiddelde ouders - upper middle class wordt wel geschat - nam hij na zijn studies dienst in het keizerlijke leger. Vanwege zijn afkomst, waarschijnlijk omdat hij uit een officiersfamilie kwam, werd hij ingelijfd in een klein elitecorps, een van de scholae protectores et domestici, paleiswachten, en in 353 op ongeveer 21-jarige leeftijd als adjudant toegevoegd aan de opperbevelhebber in de Oriënt, de door hem verafgode Ursicinus. Tot eind 359, toen zijn generaal na een debacle door keizer Constantius werd afgedankt, zou hij hem in onvoorwaardelijke trouw dienen, zowel aan het oostfront als tijdens een duister intermezzo in Gallië, waarheen Ursicinus gezonden werd om een opstand van generaal Silvanus te dempen. Tijdens een verlengd verblijf in Gallië maakte hij voor het eerst kennis met Julianus als Constantius' toen pas benoemde caesar, de latere keizer die om zijn bekentenis tot het heidendom 'de Afvallige' zou blijven heten. In 357 zag de Oriënt Ursicinus terug en met hem Ammianus, die er spannende avonturen beleefde tijdens een grootscheepse expeditie van de Perzische koning Sapor II, waarvan de afloop overigens tot het ontslag van Ursicinus leidde. Julianus werd Ammianus' tweede afgod. Een groot deel van zijn Geschiedenis zou over deze intrigerende figuur gaan, eigenlijk een studiehoofd, die door omstandigheden in het militaire bedrijf terechtkwam, door zijn soldaten tot Augustus werd uitgeroepen en talent voor het krijgsbedrijf bleek te hebben, maar sneuvelde in 363 tijdens een expeditie tegen de Perzen. Ammianus was daarbij, maar hoe het hem daarna verging, is niet duidelijk. Toen het expeditieleger onder leiding van de inderhaast tot keizer benoemde Jovianus thuiskwam, was hij pas 33 jaar oud en zou hij volgens sommigen in dienst zijn gebleven onder Valens, die na de vroegtijdige dood van Jovianus door diens opvolger Valentinianus tot medekeizer voor de oostelijke rijkshelft was gekozen. Volgens anderen zou hij zich vervolgens aan studies en reizen hebben gewijd. Door bestudering van de grote Latijnse schrijvers vervolmaakte hij zijn eigen Latijn, zijn tweede taal, want oospronkelijk was hij een Grieks-spreker. Op zijn reizen zag hij volgens eigen zeggen in Thebe 'tempels, godenbeelden en obelisken', in Mothone, in het zuiden van de Peloponnesos, de gevolgen van de zeebeving van 366 en in Thracië, mogelijk onderweg naar Rome, de gebleekte beenderen van de gesneuvelden in de slag bij Marcianopolis van 378. Aangenomen wordt dat hij in het begin van de jaren tachtig naar Rome verhuisde, waar hij zijn Geschiedenis schreef (misschien bij gedeelten voorlas aan een literair gezelschap), die hij tien jaar later afrondde onder 'zijn' laatste keizer: Theodosius de Grote. Hij was een belangrijk deel van zijn leven soldaat, in actieve dienst, in het stof van menig strijdtoneel, en bracht er het leven af. Waarschijnlijk was hij tenslotte een teleurgesteld man. Gefrustreerd in zijn heldenverering - Keizer Theodosius' vader, de generaal Theodosius, die zijn laatste held was, kwam om het leven in een troebele affaire - teleurgesteld in het Rome dat hij vooral om het verleden hooghad, bezorgd om het rijk, dat de enorme problemen met de Goten niet aankon, liet hij zijn werk eindigen met het rampjaar 378. Zijn laatste woord was dat hij had geschreven 'als voormalig soldaat en Griek', en volstrekt waarheidsgetrouw. Zijn werk Ammianus beschrijft als vervolg op Tacitus de geschiedenis van het Romeinse rijk vanaf keizer Nerva tot zijn eigen tijd, d.w.z. van 96 tot 378. Van de oorspronkelijk 31 boeken van zijn Res Gestae zijn helaas de eerste dertien verloren gegaan. De boeken 14 tot en met 31 behandelen de periode tussen 353 en 378, gedomineerd door achtereenvolgens de keizers Constantius II, Julianus (Apostata), Jovianus, Valentinianus en Valens. Hij volgt gedeeltelijk de annalistische methode, schrijft per jaar, maar niet consequent, in een kunstproza dat in de literatuur zowel verguisd is als hemelhoog geprezen. Zijn werk verwijst talloze malen naar de oude geschiedenis van Rome, die hij idealiseert en wordt (naar de vraag van zijn tijd) regelmatig onderbroken door excursen, uitweidingen over natuurwetenschappelijke en geografische onderwerpen. Fascinerend zijn zijn twee sociografische uitweidingen over de stad Rome en zijn keizerportretten en andere persoonsbeschrijvingen. Ondanks zijn herhaalde betuigingen van objectiviteit lijdt Ammianus aan bepaalde vooroordelen, veroorzaakt door zijn neiging tot heldenverering, zijn afkomst en milieu en zijn teleurstelling over het verval in zijn dagen, terwijl zijn beschrijvingen van militaire feiten - zelfs van die waarvan hij getuige is geweest - niet altijd werkelijkheidsgetrouw zijn. Zijn waarheid is vaak als zijn stijl: literair. Onpartijdig is hij wel wat betreft de verhouding heidendom-christendom in zijn tijd. Afkomstig uit een stad die misschien al voor de helft christelijk was, maar zelf kennelijk heiden, neemt hij in godsdienstige zaken een opvallend neutrale houding aan. Het rijk in de 4e eeuw Aan het einde van een chaotische derde eeuw, in 284, trad een keizer aan die de organisatie van het immense Romeinse rijk en zijn instituties drastisch zou hervormen: Diocletianus. Hij regeerde tot 305, zo'n twintig jaar, maar in die betrekkelijk korte tijd veranderde de aard van het keizerschap, verloor Rome haar positie als het machtscentrum van het rijk en de senaat haar status als het hoogste poltieke college. Ter verzekering van de opvolging en de rust in het rijk voerde Diocletianus een gedeeld keizerschap in: twee keizers, die ieder over de helft van het rijk zouden regeren, maar ook ieder de macht weer zouden delen met een caesar, met als resultaat een viermanschap. De keizers zouden volgens plan worden opgevolgd door de caesars, die als keizers op hun beurt weer caesars zouden benoemen. Na een veelbelovend begin liep dit systeem weldra vast. Het eerste viermanschap (van 293) bestond uit de keizers Diocletianus (in Nicomedia) en Maximianus (in Milaan) en de caesars Constantius Chlorus (in Trier) en Galerius (in Sirmium). In 305 traden de keizers af, werden opgevolgd door Constantius Chlorus en Galerius met als nieuwe caesars Severus en Maximinus Daia. Constantius Chlorus overleed echter in 306, werd niet regulier opgevolgd door zijn zoon Constantinus (de latere Constantijn de Grote), die door Galerius met tegenzin slechts als caesar werd erkend, terwijl hij Severus tot de rechtmatige opvolger van Constantius en keizer benoemde. Onmiddellijk daarna ontstond een situatie waarin manoeuvres, intriges, bondgenootschappen en vijandschappen de een na de ander de troon of de kop kostten, tot in 313 Galerius, Severus, Maximinus Daia plus een nieuwkomer, Maxentius, van het toneel waren verdwenen en Constantijn in het westen overbleef met een andere nieuwkomer, Licinius, in het oosten, die hij versloeg en verjoeg in 324, waarna hij alleenheerser was. Constantijn I had drie zonen: Constantijn II, Constantius II en Constans, die hij respectievelijk. in 317, 323 en 333 tot caesars verhief. Na Constantijns dood in 337 verdeelden dezen onderling het bestuur: Constantijn II over het westen, Constantius II over het oosten en Constans over het midden (Italië, Illyricum plus Africa). Ter voorkoming van usurpatie werden in datzelfde jaar, vermoedelijk op instigatie van Constantius alle overige mannelijke familieleden vermoord, met uitzondering van hun neven, de minderjarige halfbroers Gallus en Julianus. Ook met Constans en Constantijn II liep het echter slecht af. De eerste versloeg de tweede, maar werd zelf gedood door het leger in Gallië, dat in diens plaats zijn aanvoerder Magnentius koos, terwijl tegelijk in Rome en in Illyricum nog twee samenspannende usurpators op het toneel verschenen: Nepotianus en Veteranio. Die ontwikkelingen deden zich voor, kort vóór de aanvang van de geschiedenis zoals verhaald door Ammianus. Constantius heeft dan Veteranio bewogen tot aftreden, heeft Magnentius verslagen en is voor het eerst feitelijk alleenheerser. Maar hij heeft zijn neef Gallus tot caesar benoemd om hem te vertegenwoordigen in het oosten van het rijk, dat bedreigd wordt door de Perzen. Zo begint boek XIV. Het civiele bestuur en de militaire organisatie De organisatie van het rijk sinds Diocletianus en Constantijn kan - voorzover van nut voor een goed begrip van Ammianus' Geschiedenis als volgt worden geschetst. Onder de keizer, die bijgestaan wordt door een sacrum consistorium, zijn geheime raad, fungeert ten paleize als de hoogste civiele autoriteit de magister officiorum, onder wie de vier praefecti praetorio ressorteren, ieder belast met de civiele administratie van een kwart van het rijk (zie onder), die daarnaast verantwoordelijk is voor de scholae palatinae (de keizerlijke lijfwacht), de schola der agentes in rebus (de 'agenten in den lande', de geheime dienst) en vanaf een zekere tijd ook de cursus publicus (benaming van het wegennet van de keizerlijke post, ook wel van de keizerlijke post zelf). Ook de inning van de belasting in natura, de annona, valt onder zijn verantwoording. De macht van deze magister officiorum, soms een eunuch, kan moeilijk worden overschat: hij heeft de supervisie over de hele administratieve en ceremoniële gang van zaken aan het hof, beslist welke rapportage de keizer onder ogen komt en wie door hem wel of niet in audiëntie worden ontvangen. In verband met dit laatste fungeert onder hem de magister admissionum (de ceremoniemeester die de audiënties regelt). Ook onder de verantwoordelijkheid van de magister officiorum valt de magister memoriae, de rijksarchivaris, onder wie de proximus libellorum de afhandeling van petities regelt Na de magister officiorum komen de quaestor sacri palatii, verantwoordelijk voor de justitiële organisatie en de wetgeving) en twee fiscale magistraten: de comes sacrarum largitionum, belast met het aerarium privatum, het persoonljke domein van de keizer, en de comes largitionum, de eigenlijke minister van financiën. (Rationales zijn belastingambtenaren.) Een voor de keizer persoonlijk belangrijke functie wordt vervuld door de praepositus sacri cubiculi, de 'eerstverantwoordelijke voor 's keizers intieme vertrekken', de grootkamerheer, meestal een eunuch, geassisteerd door cubicularii (ook i.v.m. caesars genoemd), terwijl palatii decuriones, deurwachters, met hun silentiarii voor stilte en rust rondom de keizer zorgen. De bureaus van deze functionarissen worden bevolkt door enorme aantallen ambtenaren, van wie de actuarii en notarii, de secretarissen in verschillende rangen de belangrijkste zijn. Hoge functies zijn tenslotte die van de tribunus stabuli, de opperstalmeester van keizers en caesars, en de curatores palatii oftewel hofmaarschalken. De basis van het civiele bestuur van het rijk wordt gevormd door eerst drie, later vier prefecturen, elk onder verantwoordelijkheid van een praefectus praetorio: - de praefectura praetorio (1) per Orientem - de praefectura praetorio (2) per Illyricum - de praefectura praetorio (3) per Italiam - de praefectura praetorio (4) per Gallias De prefecturen worden bestuurlijk verdeeld in diocesen, elk onder een vicarius (plaatsvervanger van de prefect), twaalf in totaal: (1) in Oriens, Pontus en Asia(na), (2) in Pannonia, Moesiae en Thraciae, (3) alleen Italia, (4) in Galliae, Viennensis, Hispaniae, Britanniae en Africa. Diocesen worden vervolgens verdeeld in provincies, zo'n honderd in getal, bestuurd door een consularis, corrector of praeses (in aflopende belangrijkheid), door Ammianus vaak iudex genoemd. Rome en Constantinopel, vallend buiten de jurisdictie van de respectieve praefecti praetorio, genieten de eer van een eigen praefectus urbi. Vooral aan de stadsprefecten van Rome besteedt Ammianus veel aandacht. (Een annalistisch aspect van zijn Geschiedenis.) Overigens worden steden bestuurd door een college van decuriones, vaak op onvrijwillige basis gekozen uit de hogere stand van de curiales (zie boek xxi, noot 14). Een enkele keer is sprake van een decurio als aedile en van een duumvir als stadsregent. De decuriones zijn verantwoordelijk, zo niet hoofdelijk aansprakelijk, voor het onderhoud van hun stad en de inning van de annona. (In Rome is een speciale functionaris, de praefectus annonae, verantwoordelijk voor de graanvoorziening.) De twee jaarlijks gekozen consuls - een van hen vaak de keizer - hebben als zodanig geen feitelijke macht. In hun 'hoogste waardigheid' leeft vooral de herinnering voort aan de consuls van het oude Rome. (Ammianus' kalender van de consuljaren maakt eveneens deel uit van de gedeeltelijk annalistische aanpak van zijn werk.) Een veelvuldig voorkomende eretitel is ook die van comes. Dragers van deze titel zijn talrijk, zowel in civiele als in militaire functies op verschillend niveau. Soms is de benaming synoniem met 'bevelhebber'. Zoals de hoogste bestuurlijke, wetgevende en rechterlijke macht berust ook het hoogste militaire commando bij de keizer / de keizers. In de loop van de 4e eeuw heeft de militaire organisatie - strikt gescheiden van de civiele - een aantal veranderingen ondergaan, waarom, ter voorkomng van verwarring, de beschrijving daarvan hier beperkt wordt tot de periode waarover Ammianus' Geschiedenis feitelijk handelt. Vermeld zijn reeds de corpsen lijfwacht, de scholae palatinae, elk bestaande uit enkele honderden manschappen, onder het gezag van de magister officiorum, . en de corpsen protectores et domestici, elk zo'n 500 man sterk, elitecorpsen, waarvan slechts zij lid kunnen zijn als domestici die in langdurige dienst hun sporen hebben verdiend of als protectores die afkomstig zijn uit families van krijgsfaam. (Aangezien Ammianus zelf, zoals gezegd, als jonge officier in een corps protectores dient, wordt aangenomen dat bijvoorbeeld zijn vader in een hoge positie dienst heeft gedaan.) Na eerdere reorganisaties van het militaire bestel is vanaf het midden van de 4e eeuw het opperbevel komen te liggen in handen van twee magistri equitum et peditum, generaals van de cavalerie en de infanterie, ook kortweg magistri militum genoemd, namelijk één voor het westen en één voor het oosten van het rijk. Vrij snel, nog onder Constantius, werden voor Oriens, Gallië en Illyricum eigen magistri militum benoemd, zodat er in Ammianus' tijd vijf regionale opperbevelhebbers functioneerden. (Een magister militum met de residentie van een keizer of caesar als standplaats had aan zijn titel de toevoeging 'praesentalis'.) Onder de magistri militum opereren lagere generaals, comites en daaronder duces, waarbij een generaal of comes verantwoordelijk is voor een grotere regio en verschillende duces onder zich kan hebben en het commando van een dux zich beperkt tot een provincie. Ammianus zelf is overigens buitengewoon slordig in de benoeming van hogere en lagere bevelhebbers. Hun titels variëren. Magistri noemt hij soms comites terwijl hij slecht onderscheid maakt tussen soorten comites, civiele of militaire, zoals hij ook willekeurige legereenheden legioenen noemt en 'cohorten, centuries en manipels' als uitdrukking gebruikt voor 'verzamelde troepen'. Vermeld moeten nog worden de quaestor als verantwoordelijke voor de voorzieningen van het leger, de tribuun als commanderende officier of onderofficier, soms een figuur in een semi-militaire functie (tribunus stabuli, stalmeester, tribunus fabricarum, leider van een wapenfabriek) of zelfs een civiele functionaris, en tenslotte de rationarius en de numerarius, betaalmeesters. Bron; dit bericht is enkel de inleiding over het werk van Ammianus. U kunt verder lezen op de zeer interessante website van Aart Blom via de volgende link: - Ammianus Marcellinus


Welkom bij Clubs!

Kijk gerust verder op deze club en doe mee.


Of maak zelf een Clubs account aan: