Geplaatst op zondag 21 oktober 2001 @ 22:38 , 1321 keer bekeken
In 1994 ging er een schok door de wereld van de archeologie, de speleologie en die van de kunst. In de Franse Ardèche was een trio speleologen op een grot met prehistorische tekeningen gestuit die in duizenden en duizenden jaren niet was betreden. In het rijkelijk en knap geïllustreerde boek "De grot Chauvet" gaat het trio op de ontdekking en de betekenis van de 31.000 jaar oude tekeningen in. Een échte jongensdroom, dat is wat drie Franse speleologen op 18 december 1994 overkwam toen ze vlakbij de bizarre Pont d'Arc in de vallei van de Ardèche een grot vol rotstekeningen ontdekten. Het drietal begreep meteen dat de prehistorische kunst uit het Spaanse Altamira (ontdekt in 1875) en Lascaux (1940) met een nieuwe ronkende naam kon worden uitgebreid: Chauvet. Jean-Marie Chauvet - naar wie de grot is genoemd -, Eliette Brunel Deschamps en Christian Hillaire vormden sinds 1988 een hecht team dat zich tot doel had gesteld hun vrije uren in het grotonderzoek te investeren. De ,,beloning'' die zij december 1994 voor hun vrijwilligerswerk kregen, tart iedere verbeelding. Voordat de grot Chauvet haar geheimen prijsgaf, beschouwde men de grotkunst in de Ardèche-regio als onbeduidend in vergelijking met de vondsten in de Dordogne of de Pyreneeën. Dat er in het krijtgesteente van de Ardèche een meesterwerk van de prehistorische kunst verscholen zat, kon niemand bevroeden en verraste ook ons trio compleet. We mogen van geluk spreken dat het uitgerekend Chauvet en kompanen zijn geweest, die de grot als eersten binnendrongen. Vooral Chauvet is onderlegd in grotkunst, een passie die hem onder meer dreef naar het Algerijnse Tassili-massief, wat drie nieuwe vondsten opleverde. Chauvet en de zijnen wisten dus wat hun wel en vooral niet te doen stond wanneer zij een onbekende grot exploreerden. Ze hadden een angstvallig respect voor het onderaardse en probeerden de site zo ongerept mogelijk achter te laten. Tijdens hun verkenningen van de grot gebruikten ze 200 meter plastic die ze als loper onder hun voeten uitrolden, kwestie van de bodem intact achter te laten. Niks werd aangeraakt noch meegenomen. Die houding was des te belangrijker omdat zij snel beseften dat de grot in geen duizenden jaren door mensen was betreden. Bij momenten leek het alsof ze bij de prehistorische kunstenaars huisvredebreuk pleegden: ,,Plotseling hadden we het gevoel dat we inbrekers waren.'' Een ontdekking als die van Chauvet is een buitenkans die vorsers van de prehistorie weinig voorgeschoteld krijgen. Uit onwetendheid en geldgewin is met het bodemarchief - en vaak ook met de tekeningen - in andere grotten soms erg onoordeelkundig omgesprongen. Of men begon te overhaast met opgravingen of men leverde de grotten binnen de kortste keren aan toeristische exploitatie over. De grot Chauvet zit sinds zijn ontdekking achter slot en grendel en kan nu in alle rust met de allerfijnste technieken worden bestudeerd. Gelukkig moeten buitenstaanders niet verstoken blijven van beeldmateriaal. In het boek De grot Chauvet krijgt de liefhebber een negentigtal bijzonder geslaagde opnames die het Franse trio van de tekeningen en dierensporen in de grot heeft gemaakt. Wie het boek rap doorbladert, raakt meteen onder de indruk van de subtiliteit, de gaafheid en het meesterschap van deze duizendjarige afbeeldingen. Eens te meer draait het in deze afbeeldingen om dieren. Van de 216 dierenmotieven die er in eerste instantie zijn geteld (het ware aantal zal waarschijnlijk de 300 benaderen), zijn de (wolharige) neushoorns in de meerderheid: 47 (22 procent). Daarna komen - zéér ongebruikelijk! - de leeuwen (36 stuks, 17 procent), de mammoeten (34 stuks, 16 procent), de wilde paarden (26, 12 procent) en de bizons (19, 9 procent). Voorts bevat de 500 meter lange grot schitterende tekeningen van rendieren, holenberen, oerrunderen (stieren), steenbokken en reuzenherten. Soorten die voor het eerst in de paleolitische kunst opduiken, zijn een grote uilensoort (oehoe of sneeuwuil?), de luipaard en (vrijwel zeker) de hyena. De menselijke gestalte is, zoals in andere grotten, ook in Chauvet zuinigjes voorradig, met enkele driehoekige konterfeitsels van de vrouwelijke schaamstreek (niet in het boek afgebeeld), volle handafdrukken en de voor grotten typische handomtrekken - handen met opengesperde vingers waarrond toentertijd met een blaaspijpje proppen verf zijn gespuugd. Zeer imposant, aangebracht op een hangende rotstuit, is een fantasiewezen, half mens (benen, romp), half bizon (kop). Tegelijk grappig en curieus is een mammoetjong met ,,ballonvoetjes''. In Chauvet is er genoeg ,,nieuw'' prehistorisch werk aangetroffen om met extra bagage naar de betekenis en functies van dit soort muurschilderkunst op zoek te gaan. De vondst van een soort van ,,altaar'', een uit het plafond gevallen rotsblok, waarop door mensenhanden een berenschedel is neergelegd, zal het debat over de al of niet sjamanistische praktijken en bezweringsrituelen die zich in zulke grotten kunnen hebben afgespeeld, aanwakkeren. In de grot van Chauvet is door de kunstenaar(s) gewerkt met zwarte en rode verfstof, met graveringen in de rotswand en, in het geval van de uil, mogelijk ook met simpele vingerstrepen in de kleiige slibfilm die op de rots zat. Polychrome werken zoals in Lascaux zijn niet gevonden, maar dat wordt ruim gecompenseerd door de virtuoze schaduwtechniek die overvloedig is toegepast. Dat het hier om hoogstaand, uiterst ,,modern'' ogend werk gaat, ziet men tot in de kleinste graveringen. Iemand die met vier, vijf lijnen een perfect paardenlijf of een viriele steenbok kan evoceren, is een rastalent. Compositorisch uniek zijn de groepstaferelen op de ,,friezen'' en ,,panelen'', waar over meters tientallen koppen en lijven in één wervelende optocht zijn uitgebeeld. Kuddegedrag en lopende bewegingen, perspectief en reliëf zijn hier met groot vernuft neergezet. In het nawoord wordt de grotkunst van Chauvet in een ruimer kader gesitueerd en wordt er gewezen op de implicaties voor onze kennis van het verleden: ,,Kunst is niet in een lineaire lijn vanuit onhandige en ruwe beginselen geëvolueerd, zoals men altijd heeft gedacht. In de loop van het jong-paleolithicum waren er ongetwijfeld talloze startpunten, hoogtepunten en dieptepunten. Maar er waren van het begin af aan grote kunstenaars en voltooide producties in bepaalde regio's, zonder dat de situatie noodzakelijkerwijs overal en op hetzelfde tijdstip overeenkomstig was. Onze visie op het begin van de artistieke uitingen en zelfs op de psyche van deze eerste moderne mensen is hierdoor volledig veranderd.'' Reden voor zoveel stelligheid is de ouderdom van de in Chauvet aanwezige schilderingen. Radiokoolstofdateringen van drie verschillende tekeningen wezen uit dat ze zo'n 31.000 jaar geleden op de grotwand zijn aangebracht. De fakkelsporen van latere bezoekers waren 4.000 jaar jonger. Met andere woorden, Altamira (ca. 14.000 jaar oud) én Lascaux (ca. 15.000 jaar) zijn niet half zo oud als het anonieme oeuvre in de grot van Chauvet. De artistieke mens is steenoud. JEAN-MARIE CHAUVET, ELIETTE BRUNEL DESCHAMPS & CHRISTIAN HILAIRE, De grot Chauvet , De oudste grotschilderingen ter wereld, Uitgeverij Jan van Arkel, 120 blz.
Welkom bij Clubs!
Kijk gerust verder op deze club en doe mee.
Of maak zelf een Clubs account aan: