Tom Holland : Dynastie, opkomst en ondergang van het huis Caesar

Geplaatst op zaterdag 18 juni 2016 @ 20:08 , 974 keer bekeken

Tom Holland (Oxford, 1970) heeft een dwarse kijk op de klassieke oudheid. Dat blijkt ook uit zijn nieuwste, fascinerende boek.

De een leidde een verdorven dubbelleven, de ander benoemde zijn paard tot consul, weer een ander vermoordde zijn moeder en achtte zichzelf de grootste zanger die ooit geleefd had. De eerste keizers van het Romeinse Rijk spreken al twee millennia tot de verbeelding van historici, romanciers en film- en televisiemakers – van Tacitus en Suetonius tot Robert Graves (I, Claudius) en de thrillerschrijver Steven Saylor (Empire). Of, zoals Tom Holland het formuleert in het voorwoord van zijn nieuwe boek: ‘Moordlustige matriarchen, incestueuze powerkoppels, miezerige bètamannetjes die niettemin de macht over leven en dood in handen krijgen: de vaste ingrediënten van moderne dramaseries zijn allemaal te vinden in het bronnenmateriaal van deze periode.’

Niet verwonderlijk dus dat Holland, sterauteur van historische bestsellers over onder meer de Perzische oorlogen en de opkomst van de islam, zich stortte op de zogeheten Julisch-Claudische keizers, de (verre) afstammelingen van Julius Caesar die regeerden van 27 voor Christus tot 68 na Christus. Dynasty heet zijn boek, naar de dynastie die door Augustus, de neef en adoptiefzoon van Caesar, werd gesticht en door Tiberius, Caligula, Claudius en Nero werd voortgezet. Maar Holland zou Holland niet zijn als hij niet doelbewust verwees naar de jaren-tachtigsoap die ook grossierde in bedrog, overspel, misdaad en machtspolitiek.

Tom Holland: Dynastie.
De opkomst en ondergang van het huis van Julius Caesar.
Vert. Boukje en Arian Verheij.
Athenaeum – Polak & Van Gennep, 470 blz. € 29,99

Intrigerende matrones

Tom Holland (1970) is beroemd geworden door Rubicon, een laconieke, humoristische en bij vlagen monumentale geschiedenis van de ondergang van de Romeinse republiek, met veel aandacht voor wrede legeraanvoerders en intrigerende matrones maar ook voor het dagelijks leven in de eerste eeuw voor Christus. Hollands republikeinse Rome bleek een slangenkuil van adellijke families, die allemaal op zoek waren naar eer en glorie en allemaal een panische angst hadden om gezichtsverlies te lijden; of beter gezegd, een conglomeraat van maffiaclans die van iedereen respect eisten en bereid waren daarvoor bloed te vergieten. Met als gevolg een opeenvolging van burgeroorlogen.

Degene die daar een eind aan maakte was Octavianus Augustus, die in de periode 44-31 zegevierend uit de strijd tegen de moordenaars van Caesar én zijn grootste concurrent Marcus Antonius was gekomen. Hij ontdeed de elite (lees: de senatoren) van hun macht, maar kleedde zijn alleenheerschappij zo subtiel in dat hij zijn aristocratische medeburgers in staat stelde net te doen alsof ze nog vrij waren – ‘als tijgers in gevangenschap, zich bewegend binnen de grenzen van een schitterend gedecoreerde dierentuin’. Princeps noemde hij zichzelf, de eerste onder zijn gelijken, maar zijn ‘principaat’ was al snel totalitairder dan de ergste dictatuur. Augustus bemoeide zich tot in de slaapkamer met het reilen en zeilen van zijn onderdanen. Hij was volgens de dichter Ovidius (‘de authentieke stem van de Romeinse metroseksualiteit’) de zon voor wie niks verborgen bleef, een verre voorloper van George Orwells Big Brother.


Holland vertelt met smaak hoe de piepjonge Augustus zich opwerkte tot de capo di tutti capi, hoewel hij een hopeloze generaal was en in het zadel gehouden moest worden door zijn vrienden Agrippa (een natuurtalent op het slagveld) en Maecenas (‘de regelaar uit Arretium’) en zijn militair begaafde stiefzoons Drusus en Tiberius. Hij heeft bewondering voor Augustus’ gevoel voor public relations en leeft zich in in zijn problemen bij het terugdringen van de Germanen (de slachting in de Teutoburgerpas) en bij het vinden van een opvolger (de een na de ander legde het loodje). Maar de halve eeuw van Augustus is voor Holland toch vooral de opmaat tot de schitterende verhalen over zijn opvolgers, die nu eenmaal veel kleurrijker waren.


En kleur is wat Holland zoekt in zijn narratieve geschiedschrijving, hoe consciëntieus hij ook de bronnen interpreteert. Dat zie je terug in zijn stijl, die vlotheid afwisselt met lyriek en dan zelfs af en toe aan Tacitus doet denken. Wat te denken van zijn oordeel over een verre voorvader van de Claudische keizers: ‘Hij gedroeg zich tegenover zijn medeburgers met zulke arrogantie en hebzucht dat hij als het prototype van beide werd beschouwd’. Of van zijn kenschets van Rome vóór Augustus: ‘De met elkaar concurrerende bouwprojecten te midden van de smerigheid en het verval in de rest van de stad hadden als gouden vullingen geblonken in een mond vol bloedend tandvlees’. Klinkende zinnen die over het algemeen goed in het Nederlands zijn omgezet, al vallen de vertalers op kleine eigenaardigheden te betrappen. Zo spreken ze over Claudianen wanneer Claudiërs of Claudii bedoeld zijn, hebben ze een rare voorkeur voor zwakke werkwoorden (‘spinde’, ‘zweerden’), en verliezen ze zich af en toe in een lelijke zin: ‘Kunst noch vrede kon bestaan zonder uit te blinken op oorlogsgebied’.

Wat Holland vooral een feest om te lezen maakt, is zijn gevoel voor humor. Over de ontmoeting van Caesar en Cleopatra: ‘Caesar, die een gegeven paard nooit in de bek keek, had haar prompt zwanger gemaakt’. Over Augustus’ offensief tegen de verwijfdheid: ‘Mars was niet het type dat zijn lichaam onthaarde’. En over Tiberius, die als een antieke Michael Jackson zijn eigen themapark rondom de Griekse held Odysseus bouwde: ‘[Hij had ook] de nodige ervaring in het verwerken van tegenslagen en het omgaan met dominante vrouwen’. Zelfs de hoofdstuktitels – ‘Padrone’, ‘Cosa Nostra’, Terug naar de toekomst’, ‘Showtime’ – zijn goed voor een glimlach.

Nurkse mensenhater

Tiberius komt er in Dynastie heel wat positiever van af dan in de klassieke historiografie. Tacitus en Suetonius schilderden hem af als een nurkse mensenhater die gedurende zijn 23-jarige heerschappij steeds meer toegaf aan zijn perverse voorkeuren; Holland neemt – geheel in lijn met het moderne onderzoek waarop hij zich baseert – een genuanceerdere positie in. Hij wijst erop hoe stressvol het was om erfgenaam van de goddelijke Augustus te zijn, en al helemaal voor een man met ‘starre principes en knullige omgangsvormen’ die wars was van hypocrisie. ‘Gevangen in een toneeldecor dat hij niet zelf had gebouwd, was de Princeps gedwongen een rol te spelen die al helemaal voor hem was uitgeschreven door een god.’ In dat licht bezien deed Tiberius, die een conservatieve grenspolitiek voerde, het niet slecht, al was zijn verhouding met de senaat en het volk van Rome hopeloos. Over zijn seksuele uitspattingen lezen we alleen indirect – Holland schrijft de wilde verhalen vooral toe aan het roddelcircuit, dat de Palatijn, het paleis van de Caesaren, framede als een soort Gooise Matras.

Ook Claudius (41-54) leren we anders kennen dan we gewend zijn. Voor de antieke historici was hij een zwakke keizer, geregeerd door zijn vrouwen en vrijgelatenen; in de ogen van de moderne geschiedwetenschap promoveerde hij tot een wijze man, die met goede ideeën de puinhopen van vier jaar Caligula herstelde. Bij Holland is hij weer de vertrouwde sukkel die het niet slecht bedoelde maar die doodvonnissen ondertekende zonder dat hij er erg in had en die verder ook weinig blijvends achterliet. Hij wordt als personage in Dynastie overvleugeld door zijn vrouwen, en vooral door de ontrouwe Messalina, over wie Holland opmerkt: ‘Een vrouw als Messalina, roofzuchtig en bloeddorstig, bracht angst teweeg maar riep ook fantasieën op. Ze was jong, mooi en gevaarlijk: één en al porno.’

De mooiste hoofdstukken bewaart Holland voor Caligula (37-41) en Nero (54-68), die hij beiden in een nieuw licht stelt. Caligula (die zijn naam dankte aan het feit dat hij als jongetje in soldatenlaarsjes, caligulae, in het legerkamp van zijn vader rondliep) is bij hem niet de veelbelovende jonge vorst die na een ziekte in een volslagen krankzinnige veranderde. Hij is een man die van begin af aan vastbesloten is de burgers van Rome tot zijn persoonlijke cliënten te maken en de senatoren te vernederen. Vandaar zijn royale gelduitdelingen en de daad waarvan de roem tot in onze tijd strekt: het feit dat hij zijn paard tot consul benoemde. Holland kan om Caligula’s capriolen wel lachen, hij heeft duidelijk sympathy for the devil en onderstreept dat de wereld nu in elk geval verlost was van ‘het ingenieuze spinsel van de leugens van Augustus en de achterhaalde tradities waar Tiberius zo aan hechtte’.

Romeinse deugden

Ook voor de artistiek begaafde Nero, die onder veel anderen zijn (adoptief)broer, zijn moeder, zijn zwangere vriendin en zijn leermeester vermoordde, legt Holland een heimelijke bewondering aan de dag – misschien als literair personage, maar toch: ‘Zijn eigen leven, met al zijn hoogten en diepten, was net zozeer stof voor drama als de oude mythen. Wie zag hoe hij een glansrol speelde als Orestes, wist dat er behalve Clytaemnestra nóg een moeder was vermoord. Als hij een vrouw in barensweeën speelde, dacht iedereen aan de tragedie die hem zijn troonopvolger had gekost. […] Wat hij hier liet zien was een unieke combinatie van visie, durf en misleiding. Alleen Nero kon dit, alleen hij was in staat om zoiets zelfs maar te proberen.’

Volgens Holland was Nero niet alleen een verdienstelijk zanger, snaarspeler, acteur en stedebouwkundige (denk aan de luxe stad die hij liet bouwen na de brand van Rome), maar ook een soort conceptueel kunstenaar die keek hoe ver hij kon gaan. Heel ver, zo bleek, want zelfs na de moord op zijn moeder (met behulp van een uitklapbaar schip) wist hij het volk op zijn hand te houden: ‘Juist vanwege het bijna bovenmenselijke karakter van zijn misdaad gingen ze hem alleen maar meer bewonderen’. Nero pleegde in 68 zelfmoord, zonder een opvolger of zelfs maar een familielid achter te laten. Het betekende het eind van een dynastie waarover Tom Holland in zijn conclusie opmerkt dat die ‘met bloed en goud een wonderbaarlijke en tegelijk verschrikkelijke geschiedenis had geschreven die het Romeinse volk nooit meer los zou laten.’ Over Holland kunnen we hetzelfde zeggen; je hoeft alleen ‘het Romeinse volk’ te vervangen door ‘de moderne lezer’.

 

Bron: Pieter Steinz, nrc.nl, 23 oktober 2015.


Welkom bij Clubs!

Kijk gerust verder op deze club en doe mee.


Of maak zelf een Clubs account aan: